Van aanwezigheidsrecht, naar aanwezigheidsplicht. De op 1 juli jl. in werking getreden verschijningsplicht voor verdachten nader beschouwd.
1 juli 2024. Traditiegetrouw een datum waarop een grote hoeveelheid nieuwe wetten en wetswijzigingen in werking treedt. Dat is dit jaar, ondanks de politieke verschuivingen, niet anders. Een op strafrechtelijk gebied in het oog springende wetswijziging betreft de ‘verschijningsplicht voor verdachten’. Een omstreden wijziging van het Wetboek van Strafvordering (Sv) waarvan de uitwerking nog onbepaald is.
Per 1 juli 2024 is een nieuw artikel 258a Sv in werking getreden. Op grond van dit artikel dienen verdachten van bepaalde misdrijven verplicht aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak. Het gaat om verdachten die zich ten tijde van deze inhoudelijke behandeling in detentie bevinden; het gaat om verdachten die voorlopig gehecht zijn in verband met de strafzaak waar de inhoudelijke behandeling op ziet of die een in een andere zaak opgelegde gevangenisstraf uitzitten. De verschijningsplicht geldt voor alle misdrijven waarop een wettelijk strafmaximum van acht jaren of meer gevangenisstraf staat, waaronder gewoontewitwassen, en een aantal specifiek in de wet genoemde misdrijven (voornamelijk gewelds- en zedenmisdrijven).1
Op deze verschijningsplicht kan door de voorzitter van de rechtbank een uitzondering worden gemaakt (zie artikel 258a, tweede lid Sv). De voorzitter kan zelfstandig, op vordering van de officier van justitie, of op verzoek van de verdachte of het slachtoffer besluiten dat de verdachte wegens zwaarwegende belangen van de verdachte (zoals bijvoorbeeld zijn of haar gezondheidssituatie), het slachtoffer of een van de andere procesdeelnemers niet aanwezig hoeft te zijn. Daarnaast kan een uitzondering op de verschijningsplicht worden gemaakt indien geen van de procesdeelnemers de verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk vindt.
Tot op heden hadden verdachten het recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van hun strafzaak maar hadden zij, ook als zij gedetineerd waren, de mogelijkheid om daar vanaf te zien. Dit was slechts anders voor verdachten wiens voorlopige hechtenis was geschorst onder de voorwaarde dat ze aan iedere oproep van politie en justitie gehoor dienden te geven. Daarnaast bestond voor de rechter al de mogelijkheid om te bepalen dat een verdachte op een zitting aanwezig diende te zijn, bijvoorbeeld tijdens het gebruik van het spreekrecht (artikel 278, tweede lid Sv).
De verschijningsplicht is onderdeel van de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Achtergrond van de verschijningsplicht is, zo blijkt uit de toelichtingen van de Minister, dat slachtoffers meer recht wordt gedaan nu ze hiermee de gelegenheid krijgen om verdachten in persoon te vertellen wat het misdrijf bij hen heeft aangericht. Daarnaast biedt een verschijningsplicht de rechter en officier van justitie de mogelijkheid om verdachten zelf te ondervragen. Dit zou bijdragen aan de waarheidsvinding, aldus de Minister.
Deze wetswijziging staat op gespannen voet met de onschuldpresumptie (het vermoeden van onschuld). Een verdachte wordt nu verplicht op een openbare terechtzitting te verschijnen en aldaar een (veelal beschuldigende) spreekrechtverklaring van een slachtoffer aan te horen terwijl de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld. Dit knelt des te meer nu het maar sterk de vraag is of met deze verschijningsplicht daadwerkelijk meer recht wordt gedaan aan slachtoffers en bij wordt gedragen aan de waarheidsvinding. Zo is verplichte verschijning zeker niet altijd in het belang van het slachtoffer. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de situatie waarbij het slachtoffer zijn of haar slachtofferverklaring tegen een ongeïnteresseerde verdachte uit die daar enkel zit vanwege de verschijningsplicht. Dit zal in de meeste gevallen eerder leiden tot (nieuwe) victimisatie dan tot een tevreden gevoel aan de kant van het slachtoffer. Een vergelijkbare situatie geldt bij de vermeende bijdrage aan de waarheidsvinding. Het is moeilijk voorstelbaar dat een zwijgende verdachte enkel vanwege een verschijningsplicht een andere proceshouding aan zal nemen. Een verdachte die voornemens is een verklaring af te leggen, zou uit zichzelf al van zijn aanwezigheidsrecht gebruik willen maken, daar lijkt geen verschijningsplicht voor nodig.
Tegen deze achtergrond blijft het moeilijk te begrijpen waarom de reeds bestaande mogelijkheden voor een rechter om een verdachte in passende gevallen op een zitting aanwezig te laten zijn onvoldoende zijn geacht en deze algemene verplichting in de wet is opgenomen.
Een schrale troost, de voormalig minister voor Rechtsbescherming, Weerwind, heeft al toegezegd dat in 2026 zal worden geëvalueerd wat de effecten van de verschijningsplicht zijn op het slachtoffer, de verdachte, de betrokken organisaties en de veiligheid van de omgeving door de vervoersbewegingen.2
- Het gaat om de misdrijven genoemd in artikel 51e Sv en de misdrijven opgenomen in de artikelen 141, eerste lid en tweede lid, onder 1, 181, eerste en tweede lid, 182, eerste lid en tweede lid, onder 1, 248c, 252, tweede lid, 290, 296, eerste en tweede lid of 301, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sv).
- Eerste Kamerstukken, Vergaderjaar 2022-2023, 35349, nr. I.