Spring naar content

Woon- en vestigingsplaatsonderzoeken: een zoektocht naar welgevallige conclusies

Waar een natuurlijk persoon voor fiscale doeleinden woont wordt beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Zonder intentie om uitputtend te zijn, is van belang hoeveel dagen per jaar iemand in Nederland verblijft, of de persoon in kwestie nog bezittingen in Nederland aanhoudt en of er in Nederland nog gebruik wordt gemaakt van allerhande diensten (zoals zorg).

Bij zogeheten woon- en vestigingsplaatsonderzoeken onderzoekt de Belastingdienst of een burger (of rechtspersoon) voor fiscale doeleinden binnen of buiten Nederland woont (c.q. is gevestigd). De manier waarop die onderzoeken in de praktijk worden uitgevoerd baart zorg.

De regelgeving vereist onafhankelijk controlewerk

Uit de wet volgt dat de Belastingdienst zich bij de vervulling van haar controletaak rekenschap dient te geven met alle feiten en omstandigheden, dus ook van de indicatoren die wijzen op een woon- of vestigingsplaats buiten Nederland.1 Uit de richtlijnen voor het uitvoeren van belastingcontroles volgt nog specifieker dat een belastingcontrole onafhankelijk en objectief moet zijn:

“Dit handboek omschrijft controleren als: het proces waarin de controle medewerker vakbekwaam, gestructureerd, systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd informatie verkrijgt en objectief beoordeelt, teneinde een antwoord te verkrijgen op de vraag of het object dat aan de controle onderworpen is, voldoet aan de normen die van toepassing zijn.”2

Regelgeving vs. de praktijk

De regelgeving en de praktijk liggen bij woon- en vestigingsplaatsonderzoeken ver uit elkaar. Controlerapporten bij woon- en vestigingsplaatsonderzoeken bevatten in de regel een eenzijdig beeld. Slechts de feiten en omstandigheden die welgevallig zijn voor de conclusie dat sprake is van Nederlands inwonerschap voor fiscale doeleinden vinden de weg naar het rapport. Dat heeft weinig van doen met een onafhankelijke zoektocht naar alle feiten en omstandigheden.

De Belastingdienst steekt ook niet onder stoelen of banken dat het bij woon- en vestigingsplaatsonderzoeken slechts geïnteresseerd is in welgevalle feiten en omstandigheden. Exemplarisch daarvoor is dat de Belastingdienst in een lopende procedure het standpunt inneemt:

“(…) Bij het bepalen van de woonplaats van een belastingplichtige is allereerst van belang of hij een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft, in dat kader is de uitgebreide verzameling van feiten die op inwonerschap in Nederland van uw cliënt duiden zonder meer op zijn plaats. Daarna is het aan uw cliënt om zijn duurzame band van persoonlijke aard in Nederland te nuanceren en zijn duurzame band van persoonlijke aard met Spanje aannemelijk te maken.”

De rechter is aan zet

De mate van rechtsbescherming voor individuele burgers is niet gediend bij een dergelijke grondhouding van de Belastingdienst. Belastingmaximalisatie mag voor de Belastingdienst geen drijfveer of doel zijn.3

Het is niet zonder reden dat van de Belastingdienst wordt verlangd dat zij gedegen en volledig onderzoek doet. Daar waar rechters verkeerd of onvolledig worden ingelicht door de Belastingdienst, ontstaan ongelukken. De toeslagenaffaire heeft dat pijnlijk duidelijk gemaakt.

Er is op dit moment veel te doen met betrekking tot onafhankelijke onderzoeken uitgevoerd door advocaten en accountants. De tuchtrechter oordeelt streng ten aanzien van advocaten-onderzoekers die doen voorkomen onafhankelijk feitenonderzoek te doen, maar eigenlijk een partijstandpunt optekenen. In dat opzicht is het bijzonder dat bij advocaten en accountants strenge normen worden gehanteerd: een ‘onafhankelijkheidsclaim’ brengt zorgvuldigheidsverplichtingen met zich mee. Dat zou helemaal moeten in het geval waarin wet- en regelgeving onafhankelijkheid voorschrijven, lees: ten aanzien van controlehandelingen van de Belastingdienst.

Tegen die achtergrond moeten rechters wat mij betreft veel kritischer zijn, in die zin dat de inhoud van een controlerapport buiten beschouwing moet worden gelaten als de inhoud niet onafhankelijk en objectief tot stand is gekomen.


1 Zie in het bijzonder artikel 3:2 Awb en artikel 3:4 Awb.
2 Paragraaf 2.4 van het Handboek Controle Belastingdienst. Raadpleeg via:
https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/brochures_en_publicaties/handboek-controle-belastingdienst
3 Zie onder meer R.H. Happe, De beroepshouding van de inspecteur: een magistratelijk perspectief. Enige reflecties in een tijd van tax fighting, WFR 2007/1076.